Extra vrije uren Cao Zoetwaren
Bij beëindiging van het dienstverband heeft de werknemer betaling gevorderd van niet-opgenomen extra vrije uren die voortvloeien uit de cao. De kantonrechter oordeelt dat deze extra uren bedoeld zijn voor recuperatie en daarom als bovenwettelijke vakantiedagen moeten worden beschouwd. Omdat de verjaringstermijn van vijf jaar nog niet is verstreken, heeft de werknemer recht op uitbetaling van deze uren. De vordering wordt toegewezen.
Feiten
De werknemer was sinds 1 januari 2014 werkzaam als Operator Productie en is per 18 juli 2022 arbeidsongeschikt geraakt. Hierdoor is de arbeidsovereenkomst per 31 juli 2024 beëindigd middels een vaststellingsovereenkomst, zonder dat partijen een finale kwijting zijn overeengekomen. Op de arbeidsovereenkomst was de CAO voor de Zoetwarenindustrie van toepassing, waarin was bepaald dat oudere werknemers tussen 1 januari 2019 en 30 september 2024 recht hebben op extra vrije uren. De werknemer heeft deze niet volledig opgenomen, en de werkgever weigert tot uitbetaling over te gaan.
Vordering
De werknemer eist uitbetaling van de niet-opgenomen extra vrije uren.
Oordeel kantonrechter
De rechter beoordeelt of de werkgever verplicht is de niet-opgenomen extra vrije uren uit te betalen. Of een aanspraak op vrije tijd als vakantie in de zin van artikel 7:634 BW geldt, hangt af van het doel ervan: het moet bedoeld zijn om de werknemer betaald verlof te bieden ter compensatie van werkbelasting. Dit doel staat vast op het moment van toekenning en wordt niet aangetast als de uren later voor andere doeleinden worden gebruikt (HR 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:816).
Volgens artikel 35 lid 1 Cao Zoetwaren zijn de extra vrije uren bedoeld als tegemoetkoming voor de verminderde belastbaarheid van oudere werknemers, wat impliceert dat ze een recuperatiefunctie hebben. De kantonrechter concludeert dan ook dat deze uren kwalificeren als bovenwettelijke vakantiedagen. Dit wordt bevestigd doordat de cao tweemaal spreekt over 'extra vakantie'. Voor bovenwettelijke vakantiedagen geldt een verjaringstermijn van vijf jaar (artikel 7:642 BW), die nog niet verstreken is. Het feit dat artikel 35 lid 4 cao bepaalt dat de uren uiterlijk op 31 december van ieder jaar moeten worden opgenomen, doet hier niets aan af.
De werknemer heeft daarom recht op uitbetaling van de niet-opgenomen extra vrije uren, namelijk 103,60 uur, wat neerkomt op € 2.235,69 bruto. Dit bedrag wordt toegewezen.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant 7 mei 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:2841 (datum publicatie: 13 mei 2025)